In 2017 leverde Herman Pleij het essay bij De Maand van de Geschiedenis, die dat jaar geluk tot thema had. Met de titel ‘Geluk!? Van hemelse gave tot hebbeding’ zoekt hij naar verklaringen voor ‘de huidige gretigheid naar geluk’, waarop dankbaar wordt ingespeeld door, of die juist in de hand gewerkt wordt door, de geluksindustrie. Ook geeft hij aan, zoals te doen gebruikelijk in welke publicatie over dit thema dan ook, dat er wel érg veel onder ‘geluk’ wordt verstaan, dat het goed zou zijn om bijvoorbeeld welvaart van welbevinden te onderscheiden, en dat er, wanneer we een historische vergelijking maken, sprake lijkt te zijn van een devaluatie van het begrip ‘geluk’. Waar het dwingende geluksconcept van de kerk het mensen eeuwenlang onmogelijk maakte geluk tijdens het leven op aarde te realiseren – Pleij noemt dat een ‘bezweringsmodel’ – en waar de jongere ideologieën van het socialisme en communisme hebben gefaald, is geluk na de oorlog meer en meer ingevuld als een opgewekte emotionele staat of een algehele positieve evaluatie van het leven. Bovendien als iets dat gedurende het leven bereikbaar is, afhankelijk van individuele keuzes en attitudes: ‘Het verlangen naar een meer individueel gericht geluk, dat met een toepasselijke mindset eenvoudig te realiseren moet zijn, [behoort] tot de naoorlogse welvaartsverschijnselen’, aldus Pleij.
Dat verlangen naar individueel geluk lijkt inderdaad een collectieve obsessie te zijn geworden. Nog afgezien van het hysterische voorkomen van het woord ‘happiness’ in reclames (wie loopt er niet dagelijks langs een Ola Happiness Station of de #choosehappiness-campagnes van Coca-Cola?) vinden we in vrijwel elke boekhandel een aparte tafel met populair-wetenschappelijk werk over geluk. Ronkende titels als How to Be Happy?, Eight Steps to Happiness of An Amateur’s Guide to the Pursuit of Happiness doen een belofte: elke dummy kán gelukkig worden in een paar eenvoudige stappen: meer mindfulness of superfoods, minder gepieker, een zogenaamde minimalist lifestyle, of met wat meer filosofisch-historische kennis over geluk. Een kwestie van inzicht en omdenken dus, en van wat dagelijkse routines veranderen. De populariteit van dergelijke boeken, oftewel feit dat de kennis van gelukexperts een vorm van populaire cultuur is, wijst op een breed gevoelde behoefte, misschien ook een breed gevoelde druk of plicht. We ervaren massaal een probleem met geluk, al ligt de in deze boeken geboden oplossing niet in gezamenlijk handelen, maar in individuele gedragingen en gedachtepatronen.
Geluk als probleem
De marxistische sociologe Ashley Frawley legt in haar boek Semiotics of Happiness. Rhetorical Beginnings of a Public Problem (2015) bloot op welke overtuigingen deze industrie gestoeld is en welke impliciet worden gelaten. Om te beginnen leveren influential owners (daarmee bedoelt ze gelukswetenschappers zoals Martin Seligman, grondlegger van de positieve psychologie, of Meik Wiking, CEO van het World Happiness Institute), evidence-based informatie over wat geluk is, wie er gelukkig zijn en hoe het te meten is. Deze informatie wordt overgenomen door claim-makers – politici en beleidsmakers – die ermee motiveren waarom geluk een betere maatstaf is dan geld (een claim waarin velen zich zullen kunnen vinden, om uiteenlopende redenen). Bovendien wordt er gesuggereerd dat geluk een omvangrijk probleem vormt in onze moderne westerse samenleving. We lijden – zo wordt keer op keer herhaald, vaak weinig precies terugverwijzend naar het wetenschappelijk onderzoek – meer dan ooit aan burn-outs, aan depressies, aan gepieker, aan stress, juist vanwege die eenzijdige focus op de economie. En dat is, zo luidt het dan, onnodig, want we kunnen er allemaal zelf wat aan doen! En de recente inzichten uit de wetenschap kunnen ons daarbij helpen: wie zich niet gelukkig voelt is domweg (nog) niet tevreden met wat hij of zij heeft, of (nog) niet in staat positief te denken, of mindful om te gaan met tegenslagen. Frawley wijst erop (zie ook hier) dat aan deze manier van redeneren een beeld van het individu ten grondslag ligt dat kwetsbaar en hulpbehoevend is; niet zelf in staat in te schatten wat een rijk, gezond of zinvol leven is. Ze noemt dit een vorm van nudging[1]: het individu voelt zich individueel verantwoordelijk om door de overheid gepropageerd gewenst gedrag te vertonen, waardoor wordt voorkomen dat er collectief aan alternatieven wordt gedacht.
Geluk als norm
Daar komt nog een vorm van sociale normativiteit bij. De Franse filosoof Pascal Bruckner wijst daarop. Hij spreekt niet over een verlangen naar individueel geluk, zoals Pleij, maar van een dwingende sociaal-morele geluksplicht waarmee we ook elkaar voortdurend de maat nemen. In L‘Euphorie perpétuelle : Essai sur le devoir de bonheur (2007) merkt hij op dat het maatschappelijk niet wordt geaccepteerd wanneer iemand weigert gelukkig te zijn of toegeeft het niet te kunnen. Ouders geven hun kinderen mee ‘we willen alleen maar dat je gelukkig bent’: dat lijkt iets van niks, maar is in onze opvatting van geluk een vloek; je bent een mislukkeling die faalt als dat je niet lukt. Het is juist deze ervaren sociale druk om gelukkig te zijn die ons volgens Bruckner ongelukkig maakt.
Wanneer het gaat over die sociale druk wordt vaak ook gewezen op de rol van sociale media: de druk die uitgaat van de succesverhalen die mensen van zichzelf maken; de plaatjes van vrolijke gebeurtenissen en gezelschappen die ze er posten, enzovoorts. Een intrigerende kant van die sociale media, die doorgaans weinig aandacht krijgt, zijn de zogenaamde happiness motto’s en happiness quotations die er rondzingen, vaak tegen lieflijke gekleurde achtergronden met een zonnestraal, een klavertje vier, een smiley of een oosters symbool. Inhoudelijk zijn dergelijke motto’s vaak opvattingen van wat geluk is, wat er de ingrediënten van zijn of hoe je geluk bereikt. Soms in de vorm van citaten van filosofen, schrijvers of beroemdheden, soms in eigen parafrases, gedichtjes of komische aanpassingen van beroemde wijsheden.
Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar de herkomst van spreekwoorden en gezegden, is er nog weinig gekeken naar de thematische inhoud en het gebruik van motto’s in onze cultuur, vermoedelijk omdat het – en dat geldt voor het thema ‘geluk’ eigenlijk precies zo – niet direct met kritisch denken wordt geassocieerd. Eerder voelen we een zeker dedain ten aanzien van de gekleurde tegeltjeswijsheden die op Pinterest en Instagram worden gepost en de schijn van diepgang die daar mee gepaard gaat.
Wie er een analytische blik op werpt, gaat het acuut duizelen: dit materiaal is bijna niet af te bakenen en roept allerlei vragen tegelijk op. In de eerste plaats staan zeer uiteenlopende soorten uitspraken door elkaar – Aristoteles en Boeddha naast een commerciële slogan als ‘Just do it!’ of een variant daarop, vaak meerdere keren op dezelfde site, al dan niet met (juiste) bronvermelding, al dan niet vertaald of geparafraseerd, soms met beeld, soms met likes, soms op persoons- of groepsprofielen, soms op websites die speciaal voor spreuken bedoeld zijn en die mensen dan via sociale media delen, zoals citatennet.nl. Ook is het lastig af te bakenen wat precies waar (ik schreef zojuist ‘in onze cultuur’) rondzingt: hoe is een Nederlandse site als citatennet.nl vergelijkbaar met Goodreads of met sociale media als Pinterest en Instagram? En dan: welke gegevens zijn relevant? Alleen de uitspraken met het woord geluk? Gaat het erom welke (historische) beroemdheden er onder het trefwoord ‘happiness’ worden geciteerd? Zitten er ook Nederlandstalige schrijvers, dichters, artiesten tussen? Wat levert een inhoudelijke analyse van de spreuken op? Welke indicaties zijn er voor het functioneren van deze motto’s? Wat zegt het posten van een motto over degene die het deelt, het forum of de rol van media in het spreken en denken over geluk? Ik geef hieronder een zeer bescheiden aanzet voor een verkenning van het materiaal, door in kaart te brengen wat er al over dit soort vragen, en concreet over happiness motto’s is geschreven en door dit aan te vullen met iets dat mij in het oog springt en daarin nog niet beschreven werd: het idee dat de taalkundige verschijningsvorm van veel motto’s in verband te brengen is met de zojuist geschetste gedachte dat er een sociale geluksplicht heerst.
Geluk als motto
Enkele jaren terug, in 2012, publiceerde de filosoof Mike W. Martin Of Mottos and Morals. Simple Words for Complex Virtues, waarin hij claimt ‘modest as they are, motto’s deserve some respect’. Hij stelt:
Mottos themselves are worthy of serious thought. Although sometimes they are used simplistically, especially in our sound-bite, sloganeering, bumper-sticker culture, they are just as likely to be used as valuable tools in coping with complexity, including moral complexity. […] Understanding them requires comprehending the contexts in which they function, and that understanding sheds light on the identities of individuals and groups who use them. (Martin, 2012: 2)
Martin richt zich, zoals de titel van zijn boek al doet vermoeden, vooral op motto’s als een vorm van toegepaste ethiek: hoe herinneren mensen zichzelf en anderen aan deugdzame waarden? Hoe helpen motto’s mensen richting te bepalen, keuzes te maken en te verantwoorden? Hoe verschaffen motto’s personen en bedrijven een (positieve) identiteit?
Generically, mottos are used to guide, motivate, justify, and express identity. They also have myriad specific uses, for example in overcoming addictions, pursuing happiness, promoting group cohesion, selling goods and services, supporting political campaigns, advancing social causes, encapsulating ethical theories, and conveying moral and spiritual insights. In all of their roles, mottos frequently express or allude to virtues and other values, functioning in the moral space between abstract principles and practical judgments. (Martin, 2012: 3)
Onder motto’s verstaat Martin ‘simple and recurrent sayings used in coping’, het is een parapluterm voor slogans, epigrammen, maximes, citaten, leefregels enzovoorts. Hij wijdt een apart hoofdstuk aan happiness motto’s, waarin hij ‘coping’ vooral als volgt opvat: mensen gebruiken motto’s om voor zichzelf te kunnen definiëren wat geluk is (bijv. ‘Happiness is loving your life’), welke ingrediënten al dan niet waardevol zijn voor hen (‘Geld maakt niet gelukkig’) en om routes naar geluk te benoemen (‘Er is slechts één weg naar geluk en dat is stoppen met zeiken’). Hoewel Martin aangeeft dat het feitelijke effect op geluk van motto’s eigenlijk empirisch getest zou moeten worden – er dus wel van uitgaat dat dit meetbaar zou zijn – stelt hij niet de vraag of de coping ook gericht kan zijn op iets anders, namelijk op het omgaan met schaamte, met het gevoel te falen in gelukkig zijn: het niet kunnen voldoen aan de geluksplicht of eenvoudigweg het omgaan met de gevoelde sociale druk – al leidt ook dat alles misschien tot een gelukkiger gevoel. Mijn vraag is anders gezegd: coping ja, maar waarmee eigenlijk? Het posten van bovengenoemde voorbeelden, het willen delen of onthouden ervan, is een soort note-to-self: zó moet ik gelukkig zijn, dit moet ik niet meer vergeten, want ik zag dat eerder nog niet in of dat doe ik steeds fout. Ze worden dan ook vaak inspirational of motivational quotes genoemd. Hoe die coping precies werkt, lijkt me eerder een vorm van sociologisch of psychologisch onderzoek, maar vorm en inhoud van de spreuken vertellen ons ook al wel het een en ander.
De happiness mottos die definities van geluk bevatten kunnen – voor wat betreft de invulling van geluk – waardevrij zijn, zoals ‘Happiness is loving your life’, of normatief. De citaten van Aristoteles en Plato die vaak geciteerd worden over ‘oprecht’ of ‘authentiek geluk’ zijn voorbeelden waarin bepaalde opvattingen van geluk, bijv. hedonisme, lager worden gewaardeerd dan een ander soort geluk, meestal deugdzaam geluk: ‘Geluk is dankbaar zijn voor wat je hebt’. Over de dominante geluksdiscoursen in de definities en ervaringen die mensen geven van geluk, zoals het vluchtigheidsdiscours (geluk is ongrijpbaar, een moment), medisch discours (geluk is lichamelijk, natuurlijk), zelfhulpdiscours (gelukkig zijn kun je leren), heeft de sociologe Laura Hyman een zeer interessante studie geschreven.[2] Hierin concludeert ze dat er opmerkelijke discrepanties bestaan tussen de manier waarop mensen geluk definiëren en vervolgens spreken over hun gelukservaringen. Geluk bleek voornamelijk gedefinieerd te worden als iets dat alleen individueel, sporadisch en natuurlijk (zonder invloed van middelen) lichamelijk ervaren kan worden, zonder dat er iets of iemand (geliefden of experts, yoga, antidepressiva of drugs) voor nodig is, maar gelukservaringen waren vaak momenten van liefde, herinneringen aan relaties of aan momenten waarbij iemand bijvoorbeeld wél onder invloed van middelen was. Uiteraard wordt, daar wees Pleij ook al op, in het dagelijkse gebruik van het woord geen onderscheid gemaakt tussen geluk als emotie, als ‘whole life satisfaction’ of als welzijn en zijn al deze mogelijke invullingen sociaal gezien normatief ingekleurd.
Het paradoxale karakter van geluk dat Hyman laat zien, kenmerkt ook de vorm en inhoud van veel motto’s en citaten. ‘Geluk is niet de bestemming, het is de weg erheen’ (geïnspireerd op Boeddha, maar in talloze varianties verspreid), ‘Succes is niet de sleutel tot geluk. Geluk is de sleutel tot succes’ of ‘To get happiness, forget about it’. Dergelijke paradoxen – Martin spreek over een cluster van paradoxen omdat ze zowel definities als ingrediënten van geluk betreffen – bekritiseren soms de veronderstelde maakbaarheid van geluk of ontmaskeren die als zelfbedrog. Maar niet altijd: ‘Als je tevreden bent met weinig, dan bezit je veel’, ‘Geluk is niet de afwezigheid van problemen, maar het vermogen om ermee om te gaan.’, ‘Het geluk behoort aan hen, die aan zichzelf genoeg hebben’ of ‘Doen wat je leuk vindt is vrijheid, leuk vinden wat je doet is geluk’. In deze voorbeelden worden wel degelijk (mentale) vaardigheden gepropageerd die maken dat je je leven of ‘geluk’ anders leert waarderen; en wordt het als een eigen verantwoordelijkheid voorgesteld of je dat lukt.
Geluk als imperatief
Over geluk als paradox – en de vorm van de paradox in het denken en spreken over geluk – is al het nodige geschreven (bijz. Glück Paradox: Moderne Literatur und Medienkultur – theoretisch gelesen (2010) of Ziyad Marars, The Happiness Paradox). Minder aandacht is er voor de vorm van de imperatief van veel van deze uitspraken. Wie ‘happiness’ op Pinterest of Instagram intikt, vindt voornamelijk kreten als: ‘Decide every morning that you are in a good mood’, ’Don’t let stupid things break your happiness’, ‘Meditate’, ‘Be so happy that when others look at you they become happy’, ‘Collect moments, not things’, ‘See good in all things’, ‘When you can’t find the sunshine, be the sunshine’. Deze uitspraken hebben de schijn van solidariteit en coping: laten we onszelf en elkaar helpen om te gaan met de vraag ‘hoe te leven?’ – je kúnt het, je bent het waard, je mag fouten maken. Toch is de vorm waarin die (zelf)steun geboden wordt tamelijk dwingend: ‘leer van je fouten!’, ‘pieker minder!’, ‘leef luchtig!’. Daar komt bij dat uitspraken vaak gedeeld worden in de vorm van lijsten met do’s en don’ts (‘Don’t cry over the past…’, ‘Don’t let others make you feel..’) en challenges – probeer je de komende maand aan de volgende leefregels te houden…
Uiteraard hebben de geciteerde uitspraken van beroemde denkers soms al de vorm van een imperatief (die van de stoïcijn Epictetus bijvoorbeeld), maar vaak lijken ze ook, zeker bij overname op Instagram of Pinterest, te worden herschreven tot een leefregel. En zoals al eerder opgemerkt: voor veel uitspraken is al achterhaald dat ze oorspronkelijk niet eens van de genoemde historische figuren komen: Moeder Teresa heeft nooit beweerd (ook niet in het Spaans): ‘If you find happiness, people may be jealous. Be happy anyway’ en Abraham Lincoln was niet verantwoordelijk voor: ‘Whatever you be, be a good one’. Op de site quoteinvestigator.com worden dergelijke misattributies aangekaart en ook de titel van‘I Can’t Believe It’s Not Buddha! What Fake Buddha Quotes Can Teach Us About Buddhism’ spreekt boekdelen. Misschien dat in dit soort hertalingen en misattributies een verklaring voor de scepsis en het dedain ten aanzien van spreuken en motto’s over geluk gelegen is. Niettemin sluit ik me bij Martin aan dat juist dat eclecticisme een interessant gegeven is. De motto’s laten een soort poetics of quotation zien: het maakt kennelijk niet uit van wie iets komt en of het goed overgenomen wordt; ook is het geen probleem dat woorden in een oorspronkelijk context iets anders betekenden of uitspraken uit context gelicht zijn, als we er nú maar mee geholpen zijn of onszelf ermee kunnen uitdrukken of identiteit verschaffen. Dat die behoefte te helpen of zelf geholpen te worden – die volgens Ashley Frawley dus juist gecreëerd wordt door de Happiness Industry en het beeld van de mens als hulpbehoevend – zeer dwingend is, uit zich volgens mij in de veelvuldig gekozen imperatief: geluk is niet alleen ongrijpbaar en paradoxaal, maar in onze huidige omgang met het begrip ook dwingend geheel van leefregels en een individueel gevoelde verantwoordelijkheid voor de maakbaarheid ervan.
[1] De term is ontleend aan de titel van een studie van de economen Richard Thaler en Cass R. Sunstein: Nudge: Improving Decisions About Health, Wealth, and Happiness (2008).
[2] Hyman, Laura, Happiness. Understandings, Narratives and Discourses. New York: Palgrave/MacMillan, 2014.
Esther Op de Beek is Universitair Docent moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden. Ze werkt daar onder meer aan een studie naar de representaties van geluk in recente romans.