Volgens de bekende kinderpsycholoog Bruno Bettelheim zijn sprookjes een van de belangrijkste middelen waarmee cultureel erfgoed zowel bemiddeld als bewaard kan worden. Deze behoudende functie van sprookjes gaat soms echter gepaard met het bestendigen van ideeën en attitudes die al door verschillende kritische (literaire) benaderingen, bijvoorbeeld door feminisme of genderstudies, in twijfel zijn getrokken. Hoewel de meeste klassieke sprookjes radicaal zijn herzien en vervolgens geadapteerd, juist met het expliciete doel om de patriarchale beelden en conventies met betrekking tot vrouwen in twijfel te trekken, kunnen sommige sprookjesadaptaties zowel als representatie als re-presentatie van oeroude ideologieën beschouwd worden. Mijn presentatie heeft betrekking op de manieren waarop Wim Hofmans adaptatie van de gebroeders Grimm Sneeuwwitje: zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen (1997) het beeld van vrouwen als zwakke, passieve en ondergeschikte objecten bestendigt. Mijn onderzoek analyseert de manier waarop de vrouwelijke figuren in het verhaal, Sneeuwwitje en haar moeder, door de mannelijke figuren zowel lichamelijk als geestelijk onderdrukt zijn. Zoals ik zal laten zien, kunnen we de figuur van Sneeuwwitje als een symbool van de vrouwelijke auteur beschouwen die, met de woorden van Sandra Gilbert en Susan Gubar, de ‘anxieties of authorship’ (208) aan den lijve ondervindt.
Open plekken
Hofmans Zwart als inkt werd in 1997 gepubliceerd en werd met de Gouden Griffel en met de prestigieuze Woutertje Pieterse Prijs bekroond. Volgens de schrijfster Joukje Akveld en de cultuurtheorist Harry Bekkering ontwikkelde het sprookje zich tot een psychologische roman, waarvan de interpretatie alleen voor volwassene lezers mogelijk is. Akveld en Bekkering formuleren dit als volgt:
Zwart als inkt grenst op het niveau van stijl en compositie aan een originaliteit en literair vakmanschap die men typerend mag achten voor volwassenenliteratuur. Een dergelijke tekst veronderstelt een lezer die bij machte is de ‘totaalbetekenis’ van het werk te doorgronden. […] Wij denken dat slechts volwassen lezers de door Hofman aangebrachte ‘codes’ in Zwart als inkt zullen kunnen ontcijferen. Jonge lezers (en dan spreken wij over kinderen van een jaar of tien, elf, de leeftijdscategorie voor wie uitgeverij Querido het boek heeft uitgegeven) zullen – nogmaals, over het algemeen – niet in staat zijn de ‘open plekken’ in de tekst te concretiseren en te interpreteren. (Akveld & Bekkering 111)
Een van de ‘open plekken’ die, naar mijn mening, aan de aandacht van de kinderlezer, maar ook aan die van de volwassen lezer ontsnapt, is de manier waarop Sneeuwwitje en, in mindere mate, haar moeder, door de patriarchale maatschappij niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk worden beperkt.
Patriarchale beperking van de vrouwelijke ruimte
Het verhaal begint als een soort prequel van het verhaal van de gebroeders Grimm en het vertelt het leven van de moeder (de echte moeder) van Sneeuwwitje. Aan het begin van Hofmans adaptatie lezen we dat de moeder van Sneeuwwitje in een huis woont dat torens heeft en is omringd door een muur. De patriarchale beperking van de vrouwelijke ruimte is herhaald in de figuur van de spiegel: ‘En ze [d.w.z. de moeder van Sneeuwwitje] had een spiegel,/ groot als zijzelf./ Hij had de vorm van een poort en/ zat in een gouden lijst’ (Hofman 8). Zoals in de Grimm-versie van het verhaal, kan de spiegel in Hofmans adaptatie als de patriarchale stem van de man van Sneeuwwitjes moeder geïnterpreteerd worden. Zoals Gilbert en Gubar beweren in verband met Grimms verhaal:
His, surely, is the voice of the looking glass, the patriarchal voice of judgement that rules the Queen’s – and every woman’s – self-evaluation. He it is who decides, first, that his consort is ‘the fairest of all,’ and then, as she becomes maddened, rebellious, witchlike, that she must be replaced by his angelically innocent and dutiful daughter, a girl who is therefore defined as ‘more beautiful still’ than the Queen. (Gilbert & Gubar 202)
‘Laat je voeten nooit zien’
Nadat Sneeuwwitje door de jager gered is, bevindt ze zich in het huisje van de zeven dwergen, die haar verschillende, schijnbaar attente en vriendelijke instructies geven. Deze instructies lijken echter beperkend, zoals het volgende citaat duidelijk laat zien:
Draag sloffen of sokken./ Je moet altijd sloffen of sokken dragen./ Laat je voeten nooit zien./ Kijk niet naar je voeten./ Het zijn rare dingen, voeten./ Gelukkig zijn ze ver van je hoofd./ Wij weten waar we het over hebben./ Verafschuw je voeten,/ ze lopen overal doorheen./ Heb geen medelijden met je voeten. Loop gerust over steentjes en gruis/ en door gras en door brandnetels./ Dat zal ze leren./ Laat ze aan niemand zien,/ vooral die grote tenen niet./ Bespottelijk zijn ze./ Zorg dat je geen gaten in je sokken/ of sloffen krijgt. Het eerste wat je doet/ als je een gat in je sok hebt:/ stoppen. (Hofman 72)
Zoals het citaat en de lengte ervan al suggereert, kunnen de beperkingen met betrekking tot de voeten van Sneeuwwitje als een serie van metaforische mutilatie beschouwd worden die leidt tot het ontstaan van een vrouwelijke figuur die helemaal afhankelijk is van de mannelijke autoriteit.
Stereotypische beelden
De beperkte vrouwelijke ruimte staat in schril contrast met de onbeperkte ruimte van mannen, die voor de vrouw nadrukkelijk verborgen is. Sneeuwwitjes vader voert oorlog. Het geweld, de wreedheid en de verwoesting die met de oorlog gepaard gaan, zijn uitsluitend met de wereld van mannen verbonden. Bovendien, zoals uit de neerbuigende en denigrerende brief blijkt die door de vader van Sneeuwwitje aan zijn vrouw wordt verzonden net na de geboorte van hun kind, Sneeuwwitje, wordt de wereld van de oorlog niet alleen als essentieel masculien maar, ook als echter verbeeld, en daardoor als waardevoller dan de huishoudelijke wereld van vrouwen:
Je brief kwam vorige week. Ik heb niet veel tijd, ik heb dingen te doen zoals je weet. Zwart haar, zei je. Hier is wel veel zwarts: rook, verbrand hout. Rode lippen, zo rood als bloed? Het is maar goed dat het een meisje is en geen jongen. […] Je had het over pijn: mijn linkerarm is geraakt, ze hebben de wond zo’n beetje dichtgebrand. (Hofman 18)
De geïsoleerdheid van de mannelijke ruimte die door de oorlog is opgeroepen wordt later versterkt door de representatie van een andere activiteit die traditioneel wordt geassocieerd met de wereld van mannen: zwaar lichamelijk werk. Nadat Sneeuwwitje in het huisje van de dwergen aankomt, geeft de verteller een korte inleiding in de wereld van de bovennatuurlijke wezens. Hij vertelt niet alleen over hun uiterlijk en het leven van hun gemeenschap, maar ook over de roddels en de stereotypische beelden die met hen worden geassocieerd. De beschrijving van hun dagelijkse activiteit is buitengewoon interessant: ‘Meestal waren ze aan het werk in de bergen. Ze maakten daar tunnels en gangen, ze zochten iets tussen de stenen en het puin.’ (Hofman 48).
De geheimzinnige aard van de activiteit van de dwergen wordt versterkt door de vrije indirecte rede van de verteller die volgt op de naïeve vragen die Sneeuwwitje stelt in verband met de dagelijkse routine van de dwergen: ‘Ze hadden de hele dag gewerkt,/ maar hadden niets te vertellen./ Of ze wilden het niet en was dat/ wat ze deden geheim./ […] Ze zaten af en toe gebogen over een stuk papier/ en tekenden bergen en tunnels en plattegronden./ Ze zorgden dat zij het niet goed te zien kreeg.’ (Hofman 71).
Intertekstualiteit: Homerus’ Odyssee
De omlijsting van de vrouwelijke ruimte wordt versterkt door intertekstuele verwijzingen naar Homerus’ Odyssee. Terwijl zij op haar man wacht, die ergens oorlog voert, weeft Sneeuwwitjes moeder een kleed. Vanuit het oogpunt van het narratief, tonen de lijkwade verweven door Penelope en het doek gemaakt door Sneeuwwitjes moeder een interessante overeenkomst. Hoewel we weten dat Penelope een gedetailleerde lijkwade maakt, weigert Homerus om een gedetailleerde beschrijving te geven van de scenes die op het doek staan. Kathryn Sullivan Kruger verwoordt dit als volgt:
For Penelope […] the text she weaves is one that indicates her refusal to speak; it is a blank text, as far as we know, on which she declines to write anything. She weaves a shroud that is silent, on which no tale is told. […] Even though Penelope’s weaving is representative of oral poetry, of the activity of storytelling, Homer gives us no indication that her cloth tells a story important to or analogous with the poem he is composing himself. Penelope’s weaving concerns a textile, not a text (82).
Homerus’ weigering om Penelope een verhaal te laten vertellen, kan vergeleken worden met Hofmans weigering om Sneeuwwitjes geïsoleerde moeder een coherent tekstuele narratief te laten construeren dat over een plot beschikt. Het is weliswaar zo dat het borduurwerk van Sneeuwwitjes moeder gedetailleerd beschreven wordt, maar zijn constitutieve elementen, zoals de bloemen, de vogels en de vlinders, blijven alleen op een symbolisch niveau en kunnen niet in een coherent verhaal verweven worden. Concluderend kunnen we zeggen dat de twee vrouwelijke figuren niet alleen in een fysiek beperkte positie zijn, maar ook verstrikt zijn in het net van intertekstuele verwijzingen die een literaire traditie oproepen waarin het voor vrouwelijke auteurs onmogelijk is om met de woorden van Gilbert en Gubar, op te rijzen ‘from the glass coffin of the male-authored text’ (Gilbert & Gubar 208).
De activiteit van het schrijven
Naast hun fysieke activiteit zijn de mentale activiteiten van de vrouwelijke personages ook beperkt. Het meest illustratieve voorbeeld hiervan kunnen we in de activiteit van het schrijven vinden. Het feit dat de activiteit van het schrijven in het verhaal centraal staat wordt al door de titel van Hofmans adaptatie gesuggereerd, die we als een metafictionele aanwijzing kunnen beschouwen. Ten eerste wijst het woord ‘verhaal’ gecombineerd met de expliciete intertekstuele verwijzing naar het verhaal van de gebroeders Grimm ernaar dat het bekende narratief van Sneeuwwitje en de zeven dwergen fictie is. In dit geval is echter de syntactische opbouw van de titel van belang. In het licht van het hele narratief geeft de ambigue constructie Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen twee interpretaties: Ten eerste kan de titel ernaar verwijzen dat het verhaal over Sneeuwwitje en de zeven dwergen als een zwart verhaal kan worden begrepen. Ten tweede kan de titel ook betekenen dat het verhaal dat door Sneeuwwitje en de zeven dwergen zélf wordt geschreven, zwart is. Naast het woord ‘verhaal’ en de expliciete intertekstuele verwijzing naar het verhaal van de gebroeders Grimm kunnen we de woordgroep ‘zwart als inkt’ ook als een metaficitionele verwijzing beschouwen. In plaats van het gebruik van het woord ‘ebbenhout’ heeft Hofman bewust voor het woord ‘inkt’ gekozen, dat nauw verbonden is met de activiteit van schrijven.
Zoals in het verhaal vaak wordt benadrukt, is inkt verbonden met het mannelijke domein, omdat het van water, roet en het bloed van de dwergen gemaakt wordt. Naast het gebruik van de masculiene en daardoor waardevolle inkt is papier, een ander belangrijk middel voor het schrijven, ook onder de patriarchale controle van de dwergen: ‘Ze nam zich/ voor een briefje te schrijven om te/ bedanken, maar ze zag geen papier./ Er lagen wel wat boeken op een kast,/ maar daar durfde ze geen stukje uit te scheuren./ De kast was op slot. Ze had ook geen pen.’ (Hofman 47)
Omdat de essentiële middelen voor de activiteit van het schrijven onder masculiene controle staat, is de mogelijkheid tot vrouwelijk auteurschap erg beperkt. Hierdoor is het niet verbazend dat noch Sneeuwwitje, noch haar moeder in staat is om efficiënt te schrijven. De brieven die de moeder van Sneeuwwitje naar haar man schrijft, worden beantwoord. Het feit dat de man weigert om van de oorlog terug te keren op het verzoek van de moeder van Sneeuwwitje toont echter aan dat vrouwelijk schrijven niet zijn doel kan bereiken. Dit wordt geïllustreerd door de brieven van Sneeuwwitje die aan verschillende levende en levenloze wezens en objecten worden geschreven. Deze brieven, geadresseerd aan de moeder van Sneeuwwitje, aan Sneeuwwitjes pop, aan een boom, aan de tafel, aan de spijker in de muur, aan een vlieg, aan bonen, aan een wortel, aan het vuur, aan Sneeuwwitje zelf, aan niemand en aan God, blijven onbeantwoord.
‘Goed zo, mooi zo’
In tegenstelling tot de uitsluitend vrouwelijke ervaringen en de meest intieme en subjectieve gedachten van vrouwen die zich in de brieven manifesteren, is de (re)presentatie van de mannelijke stem in door vrouwen geschreven teksten niet alleen efficiënt, maar ook gesteund door de patriarchale maatschappij. Dit kunnen we zien aan de reactie van de dwergen wanneer Sneeuwwitje wil opschrijven wat ze allemaal tegen haar zeggen, waardoor zij de regels van de patriarchale maatschappij bestendigt: ‘“Ik wil opschrijven wat jullie zeggen,”/ antwoordde ze. “Dan onthoud ik het.”/ Dat vonden ze natuurlijk goed.’ (Hofman 66). De onmogelijkheid om het patriarchale discursieve systeem te verlaten, gesuggereerd door Sneeuwwitjes mechanische repetitie van de instructie van de dwergen, wordt versterkt door het verschijnen van de spiegel aan het einde van het verhaal. Op de laatste dag van het bruiloftsfeest brengt Sneeuwwitjes moeder bezoek aan het pas getrouwde stel en geeft hun een spiegel als bruidsgeschenk. De laatste woorden van Hofmans verhaal, ‘Goed zo, mooi zo’ (Hofman 180), worden geuit door de spiegel, die aan de muur wordt opgehangen. Deze scene verbindt het einde van het verhaal met zijn begin. Hierdoor blijft de figuur van Sneeuwwitje, de figuur van de vrouwelijke auteur, voor altijd gevangen in de tekst die door een mannelijke auteur werd geschreven.
Bronnen
Akveld, Joukje, en Harry Bekkering. ‘Zwart als inkt: Een mooi literair verhaal, maar voor kinderen?’ In: Literatuur zonder leeftijd. Leidschendam: Biblion Uitgeverij, 2006. 98–113.
Gilbert, Sandra M, en Susan Gubar. ‘The Queen’s Looking Glass.’ In: Don’t Bet on the Prince: Contemporary Feminist Fairy Tales in North America and England. Ed. Jack Zipes. New York: Routledge, 2012. 201–208.
Hofman, Wim. Zwart als Inkt is het Verhaal van Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen. Amsterdam; Antwerpen: Querido, 1998.
Kruger, Kathryn Sullivan. Weaving the Word: The Metaphorics of Weaving and Female Textual Production. Selinsgrove: Susquehanna University Press; London: Associated University Presses, 2001.
Janina Vesztergom is verbonden aan de Eötvös Loránd Universiteit (ELTE) in Boedapest, waar zij colleges Inleiding letterkunde, Moderne Nederlandse en Vlaamse letterkunde, Taalverwerving, Academische competenties, Cultuur- en mediawetenschappen en Tolktechnieken geeft. Zij onderzoekt Engelstalige en Nederlandstalige postmoderne en contemporaine romans, en zij is gepromoveerd op de kwestie van verantwoordelijkheid in romans van de Britse schrijver Julian Barnes.