In januari 1994 luidde burgemeester Jaap Pop van Alkmaar de noodklok voor de gemeentepolitiek. Slechts 54 procent van de Nederlanders had in 1990 bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen gestemd. Alkmaar besloot nu tot ‘ordinaire pr-methoden’, zoals Pop het op 17 januari 1994 in NRC Handelsblad noemde: in cultureel centrum De Vest presenteerden alle politieke partijen zich op een markt met vlaggen, ballonnen en folders. Radiopresentator Robert Vinkenborg voerde intussen op een podium gesprekken met ‘prominente en minder prominente Alkmaarders’, in de woorden van de NRC-verslaggever, die Vinkenborg maar moeilijk tot uitgesproken meningen kon verleiden. Hoewel? Marco Borsato, ‘zanger en Alkmaarder’, liet zijn engagement blijken en probeerde meteen het publiek te laten participeren: ‘Ik wil proberen de handen op elkaar te krijgen voor de Alkmaarse politiek!’ Burgemeester Pop, meeklappend: ‘Als het echt niet meer gaat hebben we altijd Gerard Joling nog.’
Nauwelijks een jaar later was het voor een Nederlandse krant niet meer nodig om ‘zanger’ toe te voegen wanneer de naam Marco Borsato werd genoemd. ‘Dromen zijn bedrog’, de eerste Nederlandstalige single van Borsato, bereikte eind september 1994 de eerste plek van de Top 40, om daar twaalf weken lang te blijven staan – een record. Het was het begin van een van de succesvolste Nederlandse popmuziekcarrières ooit. Waar burgemeester Pop in januari 1994 nog reden zag om Borsato in één adem te noemen met Gerard Joling, veranderde Borsato in de jaren daarna in een uniek fenomeen in de Nederlandse popmuziek, op wie de term ‘volkszanger’ niet goed toepasbaar is. Borsato’s muziek blijkt niet in de smartlappenplatenbakken te passen, maar sluit ook niet aan bij de jaren 80-nederpoptraditie van Doe Maar, Klein Orkest, Het Goede Doel en Frank Boeijen, en al evenmin bij de levendige Nederlandse kleinkunsttraditie. Emotionele, altijd energieke, heel toegankelijke popmuziek maakt hij, waarmee hij in de eerste plaats de Nederlandse middenklasse bereikt. En die groep is groot in een land dat zich graag als uitgesproken egalitair beschouwt.
Borsato’s buitengewone en langdurige populariteit heeft wellicht ook iets met zijn maatschappelijke positionering te maken. In 1994 mocht hij zich dan uitspreken voor de Alkmaarse gemeentepolitiek – niet voor een specifieke partij, overigens – maar in de decennia daarna was hij nog nauwelijks op politieke uitspraken te betrappen. Terwijl Joling onder meer rechts-populistische blogberichten schreef en er over diens kompaan Gordon (ten onrechte) geruchten ontstonden over een aansluiting bij Forum voor Democratie, is het in het geval van Borsato veel ingewikkelder zijn politieke positie te bepalen. In 2006 draaide Partij van de Arbeid Borsato’s recent verschenen ‘Rood’ bij partijbijeenkomsten, en Borsato liet bij monde van zijn platenmaatschappij weten daar niet blij mee te zijn, zo meldde De Telegraaf op 6 oktober 2006: ‘Wij beseffen dat de kleur van de PvdA rood is, maar Marco wil zich bewust niet aan welke partij dan ook binden. Hij staat voor Warchild, maar dat is tevens het enige politieke statement dat hij wil maken.’
Die associatie tussen War Child en Borsato is krachtig: Borsato heeft zich regelmatig, ook met optredens en liedjes, ingezet voor de organisatie. Ambassadeur zijn van zo’n knuffelbaar en niet-gepolitiseerd goed doel zegt op zichzelf weinig over politieke overtuigingen – wie wil de positie van kinderen in oorlogsgebieden immers niet verbeteren? Toch kan een nadere blik op Borsato’s maatschappelijk getinte liedjes ons wel degelijk iets leren over de politiek-maatschappelijke betekenis van zijn oeuvre, zo wil ik in dit artikel laten zien. De metaforen en begrippen die hij in zijn liedjes hanteert, dragen namelijk een moraal uit waarin de witte Nederlander uit de middenklasse zich in grote lijnen zal herkennen: een empathisch liberalisme, waarin gestreefd wordt naar een comfortabel maar niet al te materialistisch leven, waarin men zich inzet voor zwakkeren maar zonder de fundamentele eigen vrijheid op het spel te zetten.
Let wel: ik wil hier niet beweren dat deze moraal de persoonlijke overtuiging van Borsato weerspiegelt. Niet alleen ga ik ervan uit dat de persoonlijke ‘bedoeling’ van cultuurproducenten als Borsato sowieso niet of nauwelijks te achterhalen is én feitelijk onbelangrijk is voor een interpreet als ik. Specifieker nog denk ik dat die bedoelingen in het geval van Borsato onmogelijk te achterhalen zijn, omdat de publieke figuur zoals we die kennen een product van talloze spelers in de platenindustrie is. Borsato schrijft zijn teksten en melodieën in principe nooit zelf, heeft veel covers gemaakt en laat zich door fotografen, film- en clipmakers portretteren aan de hand van scripts die zijzelf (mede)bepalen. Kortom: dit artikel gaat in feite niet over de biografische persoon Marco Borsato, maar over de openbare persoonlijkheid ‘Marco Borsato’, die ten dele zijn eigen reputatie heeft gevormd, maar daarvoor ook door tientallen mensen ondersteund wordt. In de literatuurwetenschap is het onderscheid tussen ‘biografische persoon’ en ‘auteur’ steeds gebruikelijker aan het worden, maar in de Nederlandse popmuziekstudies worden dit soort onderscheidingen minder vaak gemaakt.
Wie heeft het gedaan?
Wie Borsato’s engagement beter wil begrijpen, kan het beste terug gaan naar de Rotterdamse Ahoy’ in 1997, waar duizenden mensen zijn komen opdagen voor De Waarheid Tour. Borsato’s ster is in de jaren daarvoor torenhoog gerezen: 250.000 mensen komen er af op deze tour, van het bijbehorende album gaan 700.000 exemplaren over de toonbank. Op de live-registratie van de tour, waarbij ook veel kijkjes achter de schermen worden gegeven, blijkt dat hij bij zijn publiek niets fout kan doen. Vandaar wellicht dat niemand vreemd opkijkt wanneer Borsato tijdens deze tour een nummer inzet dat welbeschouwd bijzonder eigenaardig is: ‘Wie’.
waar ter wereld is er nog geen honger of ellende
je kunt bijna nergens komen of het is gewoon een grote bende
de ozonlaag wordt dunner en de zee is aan het stijgen
de tol van de vernieuwing hangt onzichtbaar in de lucht
zeg mij maar wie wie wie wie heeft het gedaan
wijs nou niet direct een ander als de schuldige aan
zeg mij maar wie wie wie wie heeft het gedaan
heeft er iemand nog het recht om vrijuit te gaan
nee!
In ruim drie minuten benoemt hij bijna alles wat er mis is met de laat-twintigste-eeuwse wereld: opwarming van de aarde, groeiende inkomensongelijkheid, investeringen in de massavernietigingswapen en de rest van de oorlogsindustrie… Maar wie denkt dat Borsato somber wordt van die diep treurige boodschap, heeft het mis. Hij maakt dansbewegingen, lonkt naar de achtergrondzangeressen, stroopt sexy zijn casual witte shirt omhoog. Het publiek klapt en juicht uitzinnig mee, de muzikanten maken er met blazers, toetsen en een vuige gitaarlick een funky boel van. Dan zingt Borsato:
heeft er iemand nog het recht om vrijuit te gaan?
ja!
de kabouters en de paashaas zij hebben een alibi
Repelsteeltje en de kerstman zij waren het zeker niet
de zeven geitjes en Kleinduimpje zij hebben een alibi
de zwarte ridder en Sneeuwwitje zij waren het zeker niet
Dansen en springen op de teloorgang van de wereld, waaraan wij allemaal schuldig zijn op een paar sprookjeswezens na: wat is hier aan de hand?
‘Wie’ is een cover van een nummer van de Italiaanse zanger Zucchero, ‘Per colpa di chi?’ (1995). Het is zeker niet de enige bewerking uit het Italiaans die Borsato maakte: hij begon zijn carrière in die taal (de taal van zijn vader) en zong vanaf zijn overstap naar het Nederlands 1994 aanvankelijk nog veel vertaalde Italiaanse nummers. Zucchero – afkomstig uit de ‘rode’ streek Emilia-Romagna, dus goed bekend met het socialistische verleden – zingt in dit lied dat hij niets liever wil dan dansen en feesten. Een uitspraak die goed past bij het uiterst welvarende en succesvolle Italië van de jaren negentig – maar er zijn aanwijzingen dat er een diepe wanhoop onder het feestgedruis schuilt. Zo opent het lied met een boer die een groep dieren toeroept dat de wereld aan het kapotgaan is, maar ‘per colpa di chi?’ (door wie?) De kippen antwoorden met getok en een haan met gekraai, dat naadloos overgaat in het ‘chi chi chi!’ van de man. Maatschappijcritici lijken volgens Zucchero in de jaren negentig dus in kakelende kippen veranderd, waarnaar niemand meer bereid is te luisteren. Verderop in het lied mobiliseert Zucchero het volk met een socialistische strijdkreet (‘avanti o popolo!’) – maar zij lijken eerder in een rode scooter dan in de rode heilstaat geïnteresseerd. Dit wanhopig-vrolijke feestnummer trekt dus sombere conclusies over het socialisme: nu niemand daar nog in gelooft, is er geen andere utopie meer overgebleven dan die van het dansen op de vulkaan.
Bij Borsato ontbreekt dat socialistische achterdoek, net als het nihilistische randje. De moralistische tekst en de funky muziek botsen daardoor finaal op elkaar – maar het publiek lijkt er in Ahoy’ allerminst last van te hebben. Dat roept de vraag op of Borsato nu volledig de angel uit het origineel haalt, of dat hij juist een sublieme, ironische vorm van cultuurkritiek levert met zijn versie. Wie Borsato vooral kent van de liefdesliederen waarmee hij zijn grootste hits scoorde, zal wellicht geneigd zijn tot de eerste interpretatie. Maar wie iets preciezer naar het oeuvre gaat kijken, ontdekt dat hij misschien toch iets gewaagds probeert te doen met het liedje. Door zijn publiek uitzinnig op expliciet kritische teksten te laten dansen, toont hij misschien nog wel beter dan Zucchero hoezeer ons morele besef is uitgehold. Ieder gevoel van persoonlijke betrokkenheid bij de toestand van de wereld is weg. En dat terwijl dit precies de boodschap van het nummer is: niet het systeem is fout, wijzelf mogen ons de klimaatvervuiling, de wapenwedloop en de armoede gaan aantrekken. Hoe we dit moeten doen, blijft in het lied overigens onbesproken.
Wie maakt die troep?
Zo’n direct op de luisteraars gerichte boodschap is niet nieuw in het oeuvre van Borsato. Je ziet haar al terug in ‘Als de wereld van ons is’, een liedje van het eerste album Marco (1994). Het doet sterk denken aan ‘Wie’, met een openingsstrofe als:
de hele wereld is gek
we leven hier met miljarden
geel, blank en zwart, moslims en joden
we slaan mekaar op de bek
schieten landen aan flarden
en iedere dag vallen er doden
hé joh we moesten ons schamen
de wereld is van ons samen
De parallel wordt al helemaal zichtbaar voor wie de liveregistratie in De Kuip in 2004 bekijkt. Marco’s dansbewegingen zijn wat keuriger geworden, de mensenmassa is nog groter gegroeid, maar de combinatie van cultuurkritiek en feest is ook hier terug te zien. Opnieuw probeert het nummer in vrij algemene bewoordingen aan te geven dat ‘wij’ samen verantwoordelijk zijn voor de wereld, en opnieuw blijkt er onmacht tijdens het benoemen van de schuldigen: ‘Wie maakt die troep / die gigantische bende?’ De vragende vorm lijkt, net als bij ‘Wie’, de boodschap af te zwakken: hij maakt het mogelijk om deze fundamentele schuldgevoelens op enige afstand van jezelf te houden.
Dat Borsato in deze twee liedjes een ideologische visie ontvouwt, hoe schetsmatig ook, blijkt wanneer we het origineel van ‘Als de wereld’ beluisteren. ‘Terra promessa’ heet het, in 1984 door een piepjonge Eros Ramazzotti gezongen op het muziekfestival van San Remo. Het nummer geeft de tegelijk sombere en hoopvolle toekomst van jongeren weer: ze zwerven als moderne bohemiens door de stad, enigszins bang voor de toekomst (‘Anche se il domani / ci fa un po’ paura’), maar hebben tegelijk een hoopvolle blik gericht op alles wat ver weg is (‘Pensiamo sempre all’America’). Deze gespleten generatie hoopt boven alles op een ‘beloofd land’, een andere wereld, die iemand ze zal geven. Het nummer combineert zo twee tegengestelde denkwerelden uit die tijd: het jeugdige jarentachtigfatalisme waarmee Doe Maar in Nederland groot geworden is en het optimistische en relativerende antwoord van Kinderen voor Kinderen op dat fatalisme. Maar hoe het ook zij: Ramazzotti zingt over een afgebakende groep (jongeren), die voor een verbetering van haar situatie wacht op een systeemverandering – die ergens van buiten moet komen.
Borsato’s ‘wij’ in beide covers is breder en daarmee minder goed gedefinieerd. Maar bovenal pleit hij niet voor een verandering van een systeem buiten ons om: wij vormen zelf het systeem en hebben dus ook de verantwoordelijkheid en de macht het te veranderen. Interessant is dat Borsato, anders dan Ramazzotti, zichzelf duidelijker als een zelfbewust individu neerzet: ‘Ik leef m’n leven vandaag / en als het kan nog veel langer / zonder geweld, haat en ellende / maar dat is nog maar de vraag’. Dat individu is voor zijn bestaan dus wel mede afhankelijk van krachten die hij niet in de hand heeft, maar als Borsato daarna utopisch stelt ‘Als de wereld van ons is / dan zijn er geen grenzen / daar droom ik van / een grensloos bestaan’, lijkt hij te willen zeggen dat je je lot in eigen hand kunt nemen – en daarmee de wereld kunt verbeteren. Daar spreekt een overtuiging uit die ik liberaal zou willen noemen. Wie de wereld wil veranderen, doet er volgens deze opvatting beter aan zijn verantwoordelijkheid te nemen en niet een abstract systeem (de politiek, het koningshuis, de media, politie en ME, ‘het fascisme’) de schuld te geven, zoals veel protestmuzikanten in de jaren 80 en vroege jaren 90 geneigd waren te doen.
Wat zou je doen?
Deze moraal gaat uitstekend samen met een pleidooi voor liefdadigheid. In socialistische of communistische milieus bestaat er soms scepsis tegenover donaties voor het goede doel: een bijdrage om iemand tijdelijk uit de nood te helpen zou weinig oplossen, het maatschappelijke systeem kan beter grondig worden aangepakt. Zo’n eenmalige gift is echter gemakkelijker met een liberaal wereldbeeld te verenigen. Het is wellicht dan ook geen toeval dat Borsato regelmatig aan charitatieve projecten heeft meegedaan, en daarbij vaak weer het belang van persoonlijke verantwoordelijkheid heeft benadrukt. Neem ‘Nooit meer een morgen’ (De bestemming, 1998): daarin zingt hij dat het geen zin heeft om je dromen pas na te gaan jagen wanneer het al te laat is. Eigenlijk zou je iedere dag moeten beleven alsof er nooit meer een morgen zou zijn: jij (in dit nummer is het geen ‘wij’ maar een generieke ‘jij’ die toegezongen wordt) draagt zelf de verantwoordelijkheid om je lot in eigen hand te nemen. Het nummer werd in 2001 gezongen op een benefietavond voor de slachtoffers van de cafébrand van Volendam op nieuwjaarsnacht. Opnieuw is het morele appel van het nummer glashelder: de luisteraars worden aangespoord om hun (financiële) verantwoordelijkheid te nemen en tegelijk hun eigen sterfelijkheid te overdenken. Maar het lied leende zich ook uitstekend voor een War Child-campagne: het werd onder de titel ‘Wat zou je doen’ tot een swingend pop-hiphopnummer omgevormd tijdens het Kuipconcert van 2004, met een glansrol voor Ali B die in het nummer plots over kinderen in oorlogssituaties begint te rappen.
Deze can do-mentaliteit kan bij Borsato twee kanten op. De eerste is de extatische. Die is bijvoorbeeld terug te zien in de film Wit licht (Jean van de Velde, 2008), waarmee hij zijn debuut maakte als acteur. De film brengt de maatschappelijke situatie van kindsoldaten in een onbenoemd ‘Afrikaans’ land tamelijk hard in beeld, maar ruimt ook zeker veel ruimte in voor Eduard Zuiderwijk (Borsato). Die speelt de heldenrol van een losgeslagen projectiel, die het met de beste bedoelingen én met uiteindelijk succes opneemt tegen een militie die kindsoldaten ontvoert, traint en militair inzet. Fascinerend is dat Zuiderwijks handelen – niet door tact, onderhandeling of kennis van zaken gehinderd, tot aanvankelijke ergernis van de aanwezige ngo’s – uiteindelijk het meeste succes heeft bij het bevrijden van de kindsoldaten. Dat recensenten de film vaak laakten om haar pamflettistische karakter verbaast dan ook. Wit licht pleit niet zozeer voor een geduldige, diplomatieke aanpak van de kindsoldaatproblematiek zoals War Child die voorstaat, maar voor een eigenhandig ingrijpen in een situatie die je onrechtvaardig vindt.
De tweede, pragmatische kant van de door Borsato verspreide mentaliteit zien we in ‘Als je iets kan doen’, een benefietlied voor de slachtoffers van de tsunami in Azië (2004) waaraan hij samen met tientallen andere artiesten samenwerkte. (Het werd overigens door Karin Bloemen en Tjeerd Oosterhuis geschreven, niet door Borsato’s vaste team componisten en tekstschrijvers, onder wie John Ewbank en Han Kooreneef.) Dit lied staat in een traditie van het popliedje waarmee geld wordt opgehaald voor het goede doel. Legendarisch werd bijvoorbeeld Band Aid met ‘Do they Know it’s Christmas’ (1984); in Nederland werd dat kunststukje datzelfde jaar dunnetjes overgedaan door Annie Schilder, Kinderen voor Kinderen en Het Goede Doel met ‘Eeuwige Kerst’. ‘Als je iets kan doen’ biedt niet alleen een fascinerend inkijkje in wat de grote namen in de Nederlandse popmuziek van 2004 waren, maar ook een opmerkelijk nuchtere liefdadigheidsboodschap. De ik-figuur van het nummer, die vanwege de vele medewerkers telkens van identiteit wisselt, verklaart keer op keer niet bepaald geëngageerd te zijn:
Ik wil niet zeggen dat ik alle goede doelen steun
en ook niet dat ik arme mensen altijd ondersteun
‘k wil niet beweren dat ik zelf nou zo heilig ben
ik kan niet zeggen dat ik dagelijks alle kranten lees
en ook niet dat ik alle vrezen van het leven vrees
‘k zal niet beweren dat ‘k op elke barricade sta
Maar de ik-figuur wordt naar eigen zeggen wél gedreven door een primair gevoel van empathie wanneer hij of zij met onrecht en verdriet geconfronteerd wordt, en die momenten kunnen dan tot een financiële bijdrage leiden. Deze tsunami is zo’n moment.
Zo leidt deze liberale moraal enerzijds tot een mateloos geloof in autonomie en politieke macht, terwijl het individu zich tegelijkertijd van de verplichting kan ontslaan om het systeem fundamenteel te veranderen. Dit denken past uitstekend bij het Nederland van na de val van de Muur, het moment waarop harde systeemkritiek en uitgesproken sociale actie zinloos lijken te zijn geworden, maar een gevoel van betrokkenheid bij de wereld nog wel een weg vindt in liefdadigheidsprojecten en andere concrete momenten van solidariteitsbetuigingen. Marco Borsato is bij lange na niet de enige die deze moraal verspreidt, dat toont de lange lijst met medewerkers bij ‘Als je iets kan doen’ alleen al aan, maar hij is wel uitgegroeid tot de zichtbaarste en meest gewaardeerde artiest van liberale snit.
Dit is het eerste deel van een tweeluik over Marco Borsato’s cultuurkritiek; het tweede deel gaat over Borsato’s ideeën over vrijheid. Het artikel bevat enkele herschreven ideeën en passages uit het te verschijnen boek Op de vuist (in 2019 te verschijnen bij Ambo Anthos), een cultuurgeschiedenis van de Nederlandse protestliedcultuur sinds 1966.
Afbeelding:
detail ‘Marco Borsato 2016’, Nathaliethielen via Wikimedia
Laurens Ham is docent-onderzoeker aan de Universiteit Utrecht. Hij werkt aan een Veni-project (2018-2022) over de rol van schrijvers in het Nederlandse literatuurbeleid. Eerder publiceerde hij onder meer een boek over de zelfrepresentatie als ‘autonome’ schrijver van Nederlandse auteurs (Door Prometheus geboeid) en een cultuurgeschiedenis van het Nederlandstalige protestliedje (Op de vuist).