Vandaag de dag wordt de mensheid geconfronteerd met een breed scala aan mondiale problemen — zoveel, dat het onmogelijk lijkt om alles tegelijkertijd op te lossen. Onder alle wereldproblematiek zijn vrouwenonderdrukking en klimaatverandering thema’s die de laatste tijd meer en meer onder de aandacht komen — denk aan de #MeToo-beweging die eind vorig jaar Twitter domineerde, of recenter, het plan van de EU om wegwerpproducten van plastic te verbieden.
Deze twee onderwerpen komen beide sterk terug in het werk van de Nederlandse dichteres Maartje Smits. Smits publiceerde tot op heden twee dichtbundels: Als je een meisje bent (2015) en Hoe ik een bos begon in mijn badkamer (2017). Zoals de titels laten raden, zijn de hoofdthema’s van de boeken respectievelijk vrouwelijkheid en natuur. Dit is een intrigerende combinatie — waarom hebben haar bundels juist deze onderwerpen? Als je verder kijkt dan de titels en de bundels zelf leest, valt op dat ze beide eigenlijk over vrouwelijkheid én natuur gaan.
Een korte illustratie daarvan vinden we in het gedicht ‘Lipgloss fixeert’. De vrouwelijke spreker van puberleeftijd zegt: “ik eis gevangen te worden”. Ze wordt gevangen door cosmetica voor vrouwen: de lipgloss uit de titel (en later in het gedicht ook haarlak) fixeert. De bewegingsruimte van de spreker wordt beperkt. In het biologiepracticum wordt natuur op dezelfde manier gevangen: “denk aan het prepareren van platlijfjes / bij biologie — onze kinderen drogen op in lipgloss”. Door de vlinderachtige insecten te drogen, maak je ze beter geschikt om te bestuderen. Later verwoordt de spreker dit proces op een algemenere manier: “de preparatie — het zichtbaar maken van structuren die anders blind / blijven”. De onderliggende structuren in Smits’ poëzie worden zichtbaar als we die lezen vanuit een ecofeministisch perspectief.
Ecofeminisme in drie concepten
Ecofeminisme is een denkstroming die ecologisme en feminisme samenbrengt. Het precieze beginpunt van de beweging is onzeker, maar er lijkt onder academici een consensus te zijn dat ecofeminisme haar oorsprong vond aan het einde van de twintigste eeuw in een activistisch-academische context. Centrale figuren onder de theoretici zijn Carolyn Merchant, Greta Gaard en, recenter, Val Plumwood. In de kern gaat ecofeminisme over de relatie tussen vrouwen en natuur, die met elkaar gemeen hebben dat ze onderdrukt worden: vrouwen door mannen en natuur door de mensheid. De mensheid is hier het tegenovergestelde van niet-menselijke natuur, dus daaronder vallen mannen én vrouwen (en mensen met een andere genderidentiteit).
Het algemene idee is helder, maar wat houdt ecofeminisme precies in? Daarvoor bekijken we drie belangrijke concepten die keer op keer terugkomen in het werk van ecofeministische theoretici: dualismen, het lichaam en agency. Met dualismen doel ik op de twee tegenstellingen die centraal staan in ecofeminisme: man-vrouw en mens-natuur. Bij dualismen is er, onder andere volgens Plumwood, vaak sprake van een hiërarchie en dus een ongelijke machtsverhouding. Bij de tegenstellingen man-vrouw en mens-natuur is het eerste deel historisch gezien altijd als superieur beschouwd ten opzichte van het tweede deel. Ecofeministen verzetten zich tegen de onderdrukking van vrouwen en natuur en zetten dus vraagtekens bij de superioriteit van mannen en de mensheid.
Dit kan op verschillende manieren. Bij een eerste mogelijke benadering worden juist benadrukt dat vrouwen superieur zijn aan mannen en natuur superieur aan mensen. Je houdt hierbij alleen wel een ongelijke machtsverhouding, ook al is die hier omgekeerd. Een alternatieve aanpak is om de tegenstelling geheel de deur uit te doen en uit te gaan van een onderlinge verbondenheid: het verschil tussen mannen en vrouwen en tussen mensen en natuur is niet zo zwart-wit, dus kan niet een van de twee beter zijn. Hierbij is een punt van kritiek dat je de tegenstelling eerst moet benoemen voordat je kunt zeggen dat die tegenstelling eigenlijk niet bestaat, waardoor je de hiërarchie alsnog indirect in stand houdt.
Een ander concept is de overeenkomst tussen het vrouwelijk lichaam en de aarde, die centraal staat in Merchants klassieke boek The Death of Nature (1980). Zij stelde vast dat schrijvers in beschrijvingen van natuur traditioneel veel gebruik maken van vergelijkingen tussen natuur en het vrouwelijk lichaam — denk aan de personificatie Moeder Aarde. In deze vergelijking is een punt van overeenkomst dat vrouwen en de aarde allebei leven kunnen voortbrengen. Bovendien lijden vrouwen meer dan mannen onder de gevolgen van milieuvervuiling. De agressies waar het lichaam van de aarde onder te lijden heeft, hebben dus ook vooral invloed op de gezondheid van het vrouwelijk lichaam.
Tenslotte is het idee van agency erg nuttig in ecofeministisch denken. Historisch gezien werd vrouwen en natuur dikwijls de autonomie ontzegd; mannen schreven en spraken namens hen. Nog steeds krijgen ze te weinig de kans om te handelen, maar ondergaan ze veelal de handelingen van degenen die wel de macht hebben. Agency heeft veel te maken met de hierboven genoemde dualismen: zogenaamd superieur groepen (mannen en de mensheid) onderdrukken andere groepen (vrouwen en natuur) en ontnemen hen zo hun vermogen om zelf te handelen. In ecofeministisch denken krijgen vrouwen en natuur hun agency terug.
Een dubbelzinnige connectie
De relatie tussen vrouw en natuur die centraal staat in de ecofeministische theorie is niet zonder controverse. Volgens een deel van de experts, waaronder Merchant, wordt deze connectie al eeuwenlang overal ter wereld gelegd. Er zijn echter tegenvoorbeelden uit bijvoorbeeld Nieuw-Guinea, waar juist mannen meer met natuur en vrouwen meer met cultuur geassocieerd worden. Dit laat zien dat de veronderstelde relatie tussen vrouwen en natuur niet in alle contexten bestaat. Onder theoretici leven verschillende standpunten over het leggen van deze relatie. Ten eerste kan de connectie worden beschouwd als iets om trots op te zijn — zo stelt Gaard dat het typisch vrouwelijk zou zijn om over jezelf te denken als een deel van een netwerk, terwijl het typisch mannelijk zou zijn om jezelf te zien als een individu dat volledig los staat van de omgeving. In dit geval worden vrouwen bewonderd om hun zorgzaamheid en mannen veroordeeld om hun egoïsme.
Maar het leggen van de connectie tussen vrouwen en natuur kan ook juist worden gezien als iets schadelijks. Op het eerste gezicht lijkt de link namelijk gebaseerd op een romantisch beeld dat vrouwen en natuur zorgzaam zijn. Die idealisering lijkt lijnrecht in te gaan tegen alles waar het feminisme voor staat. Dit is echter te oppervlakkig gedacht: ecofeminisme heeft natuurlijk niet als doel heeft om de onderdrukking van vrouwen voort te laten bestaan. Het doel is juist om de verbondenheid, die voortkomt uit gemeenschappelijke onderdrukking, om te vormen naar iets positiefs. Hierbij moeten we volgens Plumwood wel beseffen dat je als vrouw niet direct vanwege je vrouw-zijn ecologisch bewust bent of je betrokken voelt bij andere onderdrukte groepen. Ook heb je als vrouw niet per definitie vanwege je vrouw-zijn binding met de gehele onderdrukte vrouwelijke bevolking.
De literatuur — en dus de poëzie van Smits — is de perfecte plek om deze spanning te onderzoeken. In literatuur kan de relatie tussen vrouwen en natuur geanalyseerd en opnieuw vormgegeven worden. Veranderingen in de verbeelding van gender en natuur kunnen duiden op veranderingen in culturele waarden. Literatuur is een graadmeter voor hoe er in de huidige tijd gedacht wordt over de thema’s van de tekst. Welk beeld schetst Smits over de connectie tussen vrouwen en natuur in haar bundels?
De ontmanteling van dualismen
De bundels deconstrueren voortdurend dualismen over gender en natuur door te laten zien dat de tegenstellingen minder strikt zijn dan gedacht. Als je een meisje bent richt zich vooral op de tegenstelling tussen het mannelijke en het vrouwelijke. Dit wordt vrij letterlijk gemaakt als er in ‘Halfmeisje’ wordt gevraagd om “een meisje (m/v)”. De toevoeging tussen haakjes laat zien hoe Smits geslacht en gender van elkaar loskoppelt: of je biologisch gezien nu mannelijk of vrouwelijk bent, verschilt van of je wel of niet voldoet aan de culturele constructie van vrouwelijkheid.
In Hoe ik een bos begon in mijn badkamer gebeurt hetzelfde, maar dan met de tegenstelling tussen wat wel en niet tot natuur gerekend wordt. Een goed voorbeeld vinden we in ‘Raad voor dierenaangelegenheden’, waarbij ik de interpretatie van Siebe Bluijs volg. In het gedicht worden twee soorten dieren onderscheiden: “gehouden en niet-gehouden / de eersten huizen de laatsten / wonen in het wild”. Deze regels zijn dubbelzinnig door het enjambement. Als je niet let op de regelafbrekingen, wordt er slechts onderscheid gemaakt tussen huisdieren (“gehouden”) en wilde (“niet-gehouden”) dieren op basis van waar ze wonen, respectievelijk in gebouwen of in de wilde natuur. Maar als je de regels los leest, staat er dat de huisdieren de wilde dieren ‘huizen’. Dit zou je kunnen lezen als dat het concept ‘dier’, waaronder wilde dieren vallen, wordt bepaald door hoe wij denken over huisdieren. Door huisdieren als basis te nemen voor het idee van wat een dier is, onderwerpt de mensheid de natuur: we kiezen de versie die ons aanstaat en waarover wij macht kunnen uitoefenen.
Nog een tegenstelling die wordt bevraagd is die tussen menselijke en niet-menselijke natuur. In het gedicht ‘Hoe ik een bos begon in mijn badkamer’ lezen we: “hoe had ik me ooit van planten / durven onderscheiden / waar begon de mix en ik”. Het lyrisch subject geeft hier aan dat het onderscheid tussen mens en niet-mens dat ze altijd voor lief nam, vals blijkt. Het gedicht ‘Scheiding’ gaat over dezelfde tegenstelling. De beginregels zeggen dat “er wordt gegraven onder de grens tussen niet-menselijke / en menselijke dieren”, terwijl het einde juist het tegenovergestelde suggereert, wanneer over “menselijke dieren” wordt gezegd: “ze bewaken de grens en veroordelen alles wat over / kruipt”. Het onderscheid tussen mens en natuur is ontmaskerd, maar men grijpt er nog steeds op terug.
‘Meisjes in de marge’ uit Als je een meisje bent brengt de tegenstellingen man-vrouw en mens-natuur op een prikkelende manier samen. Het gedicht opent met de regels: “wie zegt dat zij niet dodelijk zijn gulzige / meisjes achter de schermen / met hun stille hints”. Deze regels ondermijnen het idee dat vrouwen onschuldig en onschadelijk zouden zijn. De laatste strofe legt een expliciet verband met natuur: “tot in de jaren zeventig kregen orkanen vrouwennamen / meteorologen vonden dat passen bij hun wispelturige aard”. Een paar regels later omschrijft Smits meisjes als “zachtaardige tempeesten”. Deze paradox laat zien dat vrouwen tegelijkertijd gevaarlijk en ongevaarlijk genoemd worden. Op deze manier laat de dichteres de lezer een kritische blik werken op de schadelijkheid van dualismen over gender en natuur.
Het lichaam als metafoor
Smits maakt geen vergelijkingen tussen het vrouwelijk lichaam en de aarde, zoals Merchant beschreef, maar wel tussen het lichaam en de natuur in bredere zin. In ‘Halfmeisje’ wordt over een opgroeiend meisje gezegd dat “[ze] maar niet kan wennen / aan de omvang van die beesten”. Haar borsten worden hier vergeleken met wilde dieren. In Hoe ik een bos begon in mijn badkamer worden juist vooral vergelijkingen gemaakt met planten, bijvoorbeeld in ‘Afbreekbaar’: “mijn lijf is al jaren van plantaardige oorsprong”. Planten worden ook met het mensen vergeleken in fysiek opzicht. In ‘Hoe ik een bos begon in mijn badkamer’ worden de wortels van de planten aangeduid als menselijke onderlichamen: “mijn plantenmix huilde onder de douche / waar ik hun weke onderlijven ontpotte en begroef”.
De objectificatie van het vrouwenlichaam is een centraal thema in Als je een meisje bent. In ‘Halfmeisje’ lezen we: “wij snakken naar meisjes die vorm / bewaren”. Weer maakt het enjambement de tekst dubbelzinnig. Als je tot de regelafbreking leest, lijkt er te staan dat de vorm van het meisjeslichaam begeerd wordt. Als je de volgende regel van één woord meeneemt, lees je dat alleen meisjes die hun vorm kunnen behouden aantrekkelijk gevonden worden. Dit suggereert dat vrouwen slechts interessant zijn, zolang ze als lustobject kunnen dienen. Ook in ‘Als je een meisje bent’ verzet Smits zich tegen objectificatie. Ze rekent af met romantische ideaalbeelden van de vrouw — “ook vrouwen worden kaal” — en veroordeelt op een zeer directe manier diegenen die vrouwen als lustobject zien: “niet stiekem strijken met je fucking vieze ogen / dit is het openbaar — een plek waar / iedereen mag komen maar niemand geraakt”.
De objectificatie van vrouwen gaat vaak samen met die van natuur, bijvoorbeeld in ‘Halfmeisje’: “‘sweet sensation, een friszoete peer die niet druipt’ // we zoeken een halfmeisje dat niet lekt / een kind dat zich inhoudt”. Van de vrucht én van het meisje wordt verwacht dat ze geen troep veroorzaken en prettig zijn voor degenen die van hen ‘gebruik maken’. In Hoe ik een bos begon in mijn badkamer wordt hierop voortgebouwd, bijvoorbeeld in ‘Het fruitgehalte van fruit’: “elk beurs plekje geretoucheerd”. Vrouwen en fruit moeten blijkbaar allebei een perfect, onaangetast uiterlijk hebben om geschikt te zijn voor consumptie.
De toeschrijving van agency
De objectificatie van vrouwen en natuur heeft veel te maken met het derde concept. Smits’ poëzie lijkt zich te verzetten tegen de grootschalige ontkenning van de agency van vrouwen en natuur. Als je een meisje bent toont hoe de stem van de vrouw niet altijd gehoord wordt, bijvoorbeeld in Schaamschennis’, waarin de spreker het slachtoffer is van seksueel geweld: “een jongen stak zijn penis naar mij uit”. Wanneer ze dit probeert te rapporteren bij de politie, stuit ze op weerstand: “pogingen aangifte te doen / worden die dag vakkundig ontweken”. De spreker benoemt zelf de reden hiervoor — “mijn ontoereikend signalement” — maar de woordkeuze suggereert dat de politie dit tegen haar gezegd heeft. De woorden van de vrouw worden niet serieus genomen, waarmee haar agency haar wordt ontzegd.
In Hoe ik een bos begon in mijn badkamer zien we dat met betrekking tot de natuur vaak hetzelfde gebeurt. Toch wordt de natuur op momenten wel gehoord door ten minste één iemand, namelijk het lyrisch subject, bijvoorbeeld in ‘Hoe ik een bos begon in mijn badkamer’: “thuis hoorde ik // bomen praten ondergronds”. Jammer genoeg lijkt zij in eerste instantie niet veel te kunnen doen om de natuur te helpen. Het einde van ‘Alles stroomopwaarts’ leest behoorlijk pessimistisch: “zwaai, smijt met je schrijfhand zinnen tegen de wind / weet dat niemand luistert / — bak af”. De auteur kan wel schrijven over de onderdrukking van de natuur, maar als men niet naar haar luistert, blijft haar literaire protest een zinloze onderneming. Gelukkig geeft de laatste regel een wending. Het hele gedicht bevat verwijzingen naar de vorm van een recept. Met het afbakken rondt de spreker het recept af en daarmee ook het gedicht. Ondanks de hopeloosheid van de situatie is het gedicht wel geschreven, afgemaakt en gepubliceerd, want de spreker moet en zal van zich laten horen. De stem van de vrouw en de natuur wordt te weinig gehoord en daar lijkt deze poëzie tegen in verzet te komen.
Dit verzet kunnen we relateren aan het sterk activistische karakter van ecofeminisme. Vooral Hoe ik een bos begon in mijn badkamer is soms expliciet activistisch en roept op tot een verandering in onze houding ten overstaan van de natuur. ‘Notities bij natuurbrug Zandpoort’ speelt met de vorm van een contract: in de eerste regel is een lijn waar de ik zijn of haar naam kan invullen en de rest van het gedicht bestaat uit genummerde artikelen. Deze artikelen zijn kleine opdrachten in de gebiedende wijs, zoals: “4.2 speel zelf voor natuurbrug / smokkel duinen een woonwijk binnen”. Dit wordt opgedragen aan de ondertekenaar van het contract, oftewel de lezer. Op deze manier gebruikt Smits haar stem om de lezer aan te sporen tot een activistische houding, al is het maar op kleine schaal.
(On)solidair
Hoewel Smits’ poëzie veel ecofeministische elementen heeft, laten de vrouwen in de gedichten niet per se een sterk ecofeministisch bewustzijn zien. In Als je een meisje bent zien we vooral een gebrek aan solidariteit tussen vrouwen onderling, bijvoorbeeld in het eerder aangehaalde gedicht ‘Schaamschennis’. De politie werkt niet mee bij de aangifte, maar Smits schrijft expliciet: “het politiebureau is een vrouw met eyeliner”. Door vrouwen soms als onsolidair af te schilderen, ondermijnt Smits het generaliserende idee dat vrouwen altijd in verbinding staan met elkaar en met de natuur.
Waar de connectie tussen vrouw en natuur wel wordt bevestigd, komt dit meestal doordat ze allebei leven kunnen voortbrengen. In ‘Moedergevoelens’ lezen we over een ontsnapt schaap op een onsuccesvolle vluchtpoging: “moedergevoelens namen de overhand / het dier en ik bleven staan / bij een betonnen lam”. Moederschap kan ook de overeenkomst vormen in vergelijkingen met niet-dierlijke natuur. In ‘Het fruitgehalte van fruit’ wordt de vorming van een embryo tijdens de zwangerschap vergeleken met de groei van planten: “het fruit in mijn buik groeit gestaag een bosbes druif / limoen avocado”. De relatie tussen vrouw en natuur op basis van moederschap wordt in ‘Cyclus’ nog letterlijker verwoord. Het gedicht gaat over de miskraam van het lyrisch subject, beginnend met de regels: “tweede dag // je kind smelt / dat is ook de natuur”.
Een integrale benadering
Laten we terugkeren naar een citaat uit de inleiding van dit artikel: “de preparatie — het zichtbaar maken van structuren die anders blind / blijven”. Je zou kunnen zeggen dat dit Smits’ project beschrijft: met haar poëzie maakt ze aan de lezer duidelijk dat er een structureel verband zit tussen de onderdrukking van vrouwen en natuur. De poëzie komt in verzet tegen deze beperkingen. Dit doet Smits in vorm en inhoud: ze bevraagt de grenzen tussen tegenstellingen, wat vaak versterkt wordt door enjambementen, die de grenzen van dichtregels doorbreken. Smits bevecht het hokjesdenken, maar tegelijkertijd speelt ze in elk gedicht met diezelfde hokjes om een punt te maken. Die dubbelzinnigheid is ook te herkennen in hoe Smits omgaat met de connectie tussen de vrouw en de natuur. Ze geeft voorbeelden waarbij deze verbinding juist afwezig is en laat zien hoe schadelijk die vergelijking is, maar ze maakt ook gebruik van diezelfde connectie om iets te zeggen over moederschap.
Er is nog veel werk aan de winkel wat ecofeministisch denken betreft. Auteurs als Maartje Smits kunnen door de lens van literatuur de ecofeministische theorie aanscherpen, waardoor een beter begrip ontstaat van hoe prangende kwesties als klimaatverandering en vrouwenonderdrukking samenhangen. Dit zijn beide grote problemen die niet van de ene op de andere dag op te lossen zijn, maar het besef dat deze verschillende vormen van onderdrukking met elkaar verbonden zijn, kan ons helpen bij het bedenken van manieren om die kwesties integraal aan te pakken.
Bronnen
Bluijs, Siebe, en Anne Louïse van den Dool. “Een afstandelijk samenspel tussen natuur en mens. Het persoonlijke ecokritische in Hoe ik een bos begon in mijn badkamer van Maartje Smits en Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman.” DW B, jan. 2018.
Gaard, Greta. “Living Interconnections with Animals and Nature.” Ecofeminism: women, animals, nature. Red. Greta Gaard. Philadelphia: Temple UP, 1993.
Merchant, Carolyn. The death of nature: women, ecology, and the scientific revolution. New York: Harper & Row, 1980.
Plumwood, Val. Feminism and the Mastery of Nature. London: Routledge, 2002.
Smits, Maartje. Als je een meisje bent. Amsterdam: De Harmonie, 2015.
Smits, Maartje. Hoe ik een bos begon in mijn badkamer. Amsterdam: De Harmonie, 2017.
Afbeelding
Detail omslag Maartje Smits, Als je een meisje bent. Amsterdam: De Harmonie, 2015. Uitsnede van de originele foto; credits Scarlett Hooft Graafland.
Thijs Joores is schrijver en dichter. In 2018 behaalde hij zijn bachelordiploma Literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Zijn eindwerkstuk over de poëzie van Maartje Smits werd onderscheiden als de beste scriptie van zijn jaar.