‘Ik miste die dagen nog totaal geverfde koeien in de weilanden, en dat op de weg de stoplichten uitsluitend op oranje stonden, maar verder ontbrak er weinig aan de exhibitie van nationale idiotie […],’ aldus historicus Hermann von der Dunk (Historisch Nieuwsblad 6/2000). Von der Dunk beschrijft een bekend fenomeen: elke keer als het Nederlands elftal deelneemt aan een internationaal kampioenschap leeft de ‘Oranjegekte’ weer op – voor veel mensen hét moment waarop ze zich verbonden voelen met de natie.[1]
Nederland is in dit opzicht zeker niet uniek; alle voetbalnaties volgen ruwweg hetzelfde patroon: de nationale media presenteren het voetbal van een land doorgaans als distinctief en superieur ten opzichte van ander landen (Blain, Boyle & O’Donnell 1993: 189-194) en daarmee draagt voetbal bij aan het construeren van nationale identiteiten (Giulianotti 1999: 23). Sportnaties worden in de literatuur, geïnspireerd door Benedict Anderson (1983), als zogenaamde imagined communities beschouwd. Daarbij dienen speelwijzen, grote prestaties of juist nederlagen als imagined distinctions (Lechner 2007: 215). Het egard van een sportnatie steunt dus op het verleden, waarmee een bepaalde continuïteit gesuggereerd wordt in de onderscheidende kenmerken van het betreffende nationale voetbal. Dit soort voetbalnationalisme duidt Joseph Maguire (1999: 180/206) als een reactie op globalisering die nationale identiteiten ondergraaft; voetbal creëert in tijden van globalisering nog ‘a symbolic sense of stablility and national pride.’ (Maguire 1999: 181).[2]
Frank J. Lechner publiceerde in 2007 het artikel ‘Imagined communities in the global game: soccer and the development of Dutch national identity’. Volgens Lechner wordt het discours over het voetbal van het Nederlands elftal tot ongeveer 2000 (Lechner gebruikt geen strikte periode-afbakening) beheerst door een breed gedragen succesmythe. Voor het Nederlands elftal golden bijvoorbeeld het totaalvoetbal – een ‘avontuurlijke’ en zeer aanvallende speelstijl – en Johan Cruyff – de bijna religieus vereerde verpersoonlijking van het totale voetbal – als imagined distinctions (Lechner 2007: 219). Dat alles dus nog geheel volgens het internationale patroon.
Na de eeuwwisseling vindt volgens Lechner echter een (zeer geleidelijke) verschuiving plaats. De mythe van het Nederlandse voetbal wordt gedeconstrueerd: men komt erachter dat de nationale voetbaldeugden voornamelijk bestaan in ‘the eye of the biased beholder’ (Lechner 2007: 222). Lechner ziet deze deconstructie als een uitvloeisel van het doordringen van de postmoderne visie op nationalisme en mythevorming en noemt het boek 1974 Wij waren de besten van Auke Kok (2004) en de documentaire Oranje 1974 (2004) als voorbeelden van deze deconstructie (Lechner 2007: 223). Dit alles heeft volgens Lechner grote invloed op het discours over voetbal: de mythe wordt steeds vaker expliciet gepresenteerd als mythe, waarmee een zelfbewust en vaak ironisch soort voetbalnationalisme is ontstaan (Lechner 2007: 225).
In dit artikel plaats ik het door Nederland gewonnen EK van 1988 en de nationale herinneringen daaraan binnen de door Lechner voorgestelde historische afgrenzing en binnen zijn theoretische perspectief. Eerst worden krantenartikelen uit 1988 over het EK geanalyseerd met betrekking tot de vraag op welke manier het Nederlandse voetbal daarin met imagined distinctions wordt getypeerd. Daarna ga ik in op datzelfde toernooi, maar dan aan de hand van krantenartikelen uit 2013, 25 jaar na dato dus; hierbij staat de ‘mythe als mythe’ en het zelfbewuste en ironische voetbalnationalisme centraal. Het tweede deel van het tweeluik behandelt gedichten die over het EK van 1988 geschreven zijn. De omgang met het voetbal van het Nederlands elftal komt in die bron overeen met de visie van Lechner, maar wijkt er tegelijk ook van af. Aan de hand van de gedichten betoog ik dat het deconstruerende discours dat volgens Lechner na 2000 opkomt, al eerder aan te wijzen is. Tot slot reflecteer ik uitgebreider op de betekenis van dit deconstruerende discours, aan de hand van recente inzichten over (anti-)nationalisme uit het artikel ‘Anti-nationalist nationalism: the paradox of Dutch national identity’ (2016) van Josip Kešić en Jan Willem Duyvendak.
Een verse herinnering: ‘wij’ waren de besten
Krantenartikelen die tijdens het EK van 1988 verschenen, presenteren de aanvallende speelstijl van het Nederlands elftal steeds opnieuw als onderscheidend of zelfs uniek ten opzichte van andere nationale teams. Deze imagined distinction steunt op een langer bestaand idee over wat het Nederlandse voetbal bijzonder maakt. Al in 1974 was het totale voetbal toegeëigend door Nederland, in de media, maar ook door de spelers en staf zelf (Kok, 2005, p. 399-400).[3] In 1988 vindt een voortzetting van die discursieve traditie plaats. In de berichtgeving na gewonnen wedstrijden van het Nederlands elftal in 1988 wordt allereerst de zegen bezongen, maar het gaat ook steeds om de manier waarop die behaald is. Nederland liet het ‘attractiefste’ voetbal zien (Het Parool); er werd immers ‘[g]edurfd, overtuigd, soms beeldschoon, snel en hard’ gespeeld (De Telegraaf).
Die speelwijze wordt nadrukkelijk afgezet tegen die van andere teams, meestal Duitsland. Dat team zou sloom, angstig en saai voetbal hebben laten zien: ‘Ze kwamen natuurlijk weer op een verschrikkelijke manier op 1-0, een typisch Duitse goal. Maar ook daarna bleven ze heel bang. Dat kun je als thuisland toch niet maken’ (Leeuwarder Courant). Opmerkelijk is verder dat er vaak uit de buitenlandse pers geciteerd (of geparafraseerd) wordt met betrekking tot de avontuurlijke speelstijl van het Nederlands elftal. Hierbij zou beargumenteerd kunnen worden dat deze distinction minder imagined is dan ik haar in dit artikel presenteer – blijkbaar erkent niet alleen de Nederlandse, maar ook de buitenlandse pers deze kwaliteit. Anderzijds is er sprake van een zeer specifieke selectie van de kranten citeren: het zijn bijna altijd lovende berichten, die de zienswijze van Nederlandse journalisten bevestigen. De citaten uit de buitenlandse pers verlenen aan die zienswijze dus een extra legitimatie – een soort objectiviteit – waarmee de imagined distinction van het attractieve voetbal wordt bekrachtigd.
Het herhaaldelijk roemen van enkele excellente individuen binnen het Nederlandse team, is een andere manier om Nederland als voetbalnatie van eigenheid te voorzien. Sommige spelers – en ook trainer Rinus Michels – zouden de overwinning bijna eigenhandig behaald hebben en ze worden zodoende als nationale helden worden onthaald in de kranten. Vooral Marco van Basten zag men als de uitblinker van het toernooi. Blijkens de volgende koppen zou hij bij verschillende wedstrijden in zijn eentje het verschil hebben weten te maken: ‘Wreker Van Basten velt Engelsen’ (Leeuwarder Courant), ‘Van Basten velt die Mannschaft’ (De Telegraaf) en ‘Marco van Basten gaat de voetbalgeschiedenis in als de held van Düsseldorf’ (Nieuwsblad van het Noorden).
Dit denkbeeld van nationale sporthelden die individueel gezorgd hebben voor de winst, lijkt op het eerste gezicht in strijd met een ander aspect van het voetbal van het Nederlands elftal dat in de kranten vaak geprezen wordt, namelijk het teamspel. Het Nederlands elftal is ‘het beste geheel van dit EK’ door de ‘voortreffelijke wissel- en samenwerking’ (De Telegraaf). Verschillende journalisten lijken zich bewust van het conflict tussen de imagined distinction van de nationale helden tegenover die van het collectief spel en proberen deze twee toch met elkaar te verenigen. In De Telegraaf staat bijvoorbeeld het volgende over Van Basten: ‘Iedereen kon het zien en woorden waren dus verder overbodig. Tenslotte was het algemeen belang gediend en dan telt een persoonlijke prestige gewoon niet mee.’
De belangrijkste wedstrijd van het toernooi is binnen het toenmalige journalistieke narratief ongetwijfeld de halve finale van 21 juni tegen West-Duitsland. De tegen datzelfde land verloren finale van 1974 speelt hierbij als voorgeschiedenis een cruciale rol; zoals Kok in 1974: Wij waren de besten schrijft, is dat verlies in de jaren ’70 en ‘80 tot een collectief trauma verworden en rond de finale is een mythe ontstaan van ‘een ongenaakbaar Oranje dat op onsportieve wijze van een welverdiende zege was afgehouden’ (Kok 2005: 405). In 1988 volgde dan eindelijk de verlossing van dit trauma, de apotheose die de mythe een happy end gaf. In 1974 waren ‘we’ eigenlijk de besten, in 1988 waren ‘we’ de besten.
De gezwollen bewoordingen in de voorlaatste zin zijn een weerspiegeling van het taalgebruik waarmee hierover in kranten geschreven wordt. Ook de herinnering aan 1974 komt daarbij weer naar boven: ‘De dag, dat Oranje na veertien jaar eindelijk revanche nam op “het drama van München”’ (De Telegraaf). Deze overwinning wordt vanzelfsprekend als distinctiemiddel ten opzichte van West-Duitsland gebruikt, maar ook ten opzichte van andere landen: ‘Waar de Italianen, de Denen en de Spanjaarden eerder in dit toernooi niet in waren geslaagd, daar kregen de Nederlanders de Duitsers wel op de knieën.’ (Leeuwarder Courant). De zege op West-Duitsland zorgt dus voor een enorm superioriteitsgevoel, een bevestiging van het idee dat het Nederlands elftal in 1974 al de beste was.
Ten slotte is de collectieve beleving van de prestaties van het Nederlands elftal op het EK een hoofdpunt in de kranten: ‘Zij [het Nederlands elftal, NM] waren door het dolle heen van vreugde. Maar wie ging er gisteravond eigenlijk niet uit zijn bol na de schitterende 2-1 overwinning op West-Duitsland?’ (Leeuwarder Courant). Hiermee komen deze prestaties naar voren als nationaal eigendom, waarop iedere Nederlander trots mag zijn. Ook de hierboven beschreven imagined distinctions zijn dientengevolge te zien als een collectief bezit, dat Nederland onderscheidt van andere landen. Ook de collectieve beleving op zichzelf kan geduid worden als een imagined distinction, omdat erin naar voren komt hoezeer het Nederlandse volk meeleeft en als een geheel gebroederlijk meejuicht met het elftal.
25 jaar later: nationale introspectie
In 2013 blikten veel kranten terug op het EK dat toen 25 jaar geleden gespeeld werd. Net als in 1988 worden in 2013 imagined distinctions over het voetbal van het Nederlands elftal op serieuze manier gepresenteerd. In deze paragraaf zoom ik echter in op een ander discours, waarin deze mythes als mythes worden gepresenteerd en daardoor (impliciet) gedeconstrueerd worden. Dat die twee discoursen – die ik hier het construerende en deconstruerende noem – (deels) door elkaar kunnen lopen, heeft ook Lechner opgemerkt, wanneer hij spreekt over een fluïde en complex samengaan van die discoursen (Lechner 2007: 215).
Ten eerste voeren verschillende artikelen deskundigen (historici, psychologen, onderzoeksjournalisten, etc.) op die de mythe van 1988 komen deconstrueren. Een vraag die in 2013 blijkbaar erg leeft, is waarom de winst van het EK zo’n ‘massaal gevierd nationaal feest’ werd (Algemeen Dagblad, 26-06-2013, p. 6). Het idee dat die overwinning collectief beleefd werd, blijft dus bestaan, maar er wordt nu aan een vorm van nationale introspectie gedaan bij monde van de specialisten. Het ‘nationale feest’ is nu iets om op terug te kijken, iets waarvan ‘we’ afstand nemen, door het te proberen te verklaren. De opmerking van historicus P.O.H. Groenewold dat het EK een ‘massale vorm van psychotherapie’ was voor veel Nederlanders, wordt bijvoorbeeld aangehaald in de Volkskrant (22-06-2013, p. 39). Een ander bericht in de Volkskrant gaat in op de representatie van Duitsland in de media in 1988 en de houding die daaraan ten grondslag lag (en er ook weer uit voortkwam). De reeds genoemde Von der Dunk stelt in een interview dat ‘de geldende opvatting […] dat de Duitsers niet aardig waren’ een gevolg was van een (onjuist) beeld in media (de Volkskrant, 21-06-2013, p. 30). In de rest van het artikel toont hij dit aan met verschillende voorbeelden, die juist het gedrag van verschillende Nederlandse spelers als ‘niet aardig’ typeren. Het artikel sluit veelzeggend af met citaten van een Nederlander en een Duitser, beide uitgesproken net na de door Nederland gewonnen halve finale: ‘“Ich hoffe das du fokking stirbst” (Hans van Breukelen tegen Frank Mill). “Het betere elftal heeft de eindstrijd gehaald” (Franz Beckenbauer tegen de voetballers van Oranje, in de spelersbus).’ (de Volkskrant, 21-06-2013, p. 30).
Een andere mythe die ontmanteld wordt is die van nationale held Rinus Michels. Het artikel ‘Iedereen houdt in 1988 opeens van de Generaal’ uit het Algemeen Dagblad van 22 juni neemt de in 1988 plots ten goede veranderde reputatie van Michels onder de loep en prikt deze representatie uiteindelijk door. Vóór 1988 werd Michels vooral als ‘norse, genadeloze’ man gezien volgens de auteur, maar in 1988 maakte men hem tot ‘nationale knuffelbeer, mede dankzij één-tweetjes met een tv-verslaggever’ (Algemeen Dagblad, 22-06-2013, p. 8). De journalist wijst op de eenzijdigheid en gekunsteldheid van beide beelden en stelt dat Michels karakter ‘oneindig veel kanten’ had (Algemeen Dagblad, 22-06-2013, p. 8). De journalist betoogt kortom dat de goedmoedige voetbalheld Michels vooral een geconstrueerde of inderdaad ingebeelde distinctie is van het Nederlandse voetbal. De reputaties van andere voetbalhelden, zoals Van Basten, worden overigens niet op een dergelijke manier gedeconstrueerd en blijven wel als imagined distinciton overeind staan in 2013.
Ten slotte is er in 2013 aandacht voor de vergeten keerzijdes van het succesverhaal van het Nederlands elftal in 1988. In de Volkskrant van 24 juni 2013 staat bijvoorbeeld dat de winst van het EK deels te danken is aan arbitraire fouten, die voordelig uitpakten voor het Nederlands elftal; bij het enige doelpunt tijdens de wedstrijd tegen Ierland stond Van Basten ‘hinderlijk buitenspel’ waarover de Ieren ‘terecht klaagden’ (de Volkskrant, 24-06-2013). Ook het soms erg agressieve spel van het Nederlands elftal wordt gehekeld; het buitensporige gedrag van sommige spelers bestempelt men met terugwerkende kracht als verwerpelijk. De mythes van het harmonieuze gedrag en avontuurlijke spel van het Nederlands elftal worden daarmee (gedeeltelijk) onderuitgehaald.
Ook besteden verschillende artikelen aandacht aan andere sportsuccessen die in de mediaverhalen van 1988 verdrongen werden door het voetbal. In het Noordhollands Dagblad van 21 juni 2013 verschijnt het artikel ‘De vergeten zege van Jan Lammers’ over autocoureur Jan Lammers die tijdens het EK de 24 uur van Le Mans wist te winnen; weinig mensen waren daarvan op de hoogte want ‘[k]ranten stonden vol over voetbal, niet over Lammers’ succes’ (Noordhollands Dagblad, 21-06-2013). Door te benoemen wat erdoor buitengesloten werd, helpen dit soort artikelen eraan herinneren dat het succesverhaal van het Nederlands elftal een mediaconstructie was.
Kortom, in 2013 bestaat het construerende discours, zoals dat in 1988 bestond, nog steeds, hoewel gedeeltelijk met andere accenten. Er is daarnaast een deconstruerend discours opgekomen, dat eerder door Lechner werd beschreven en hierboven aan de hand van verschillende voorbeelden uit primaire bronnen getypeerd is. In het volgende deel van dit tweeluik betoog ik dat het deconstruerende al eerder aan te wijzen is dan Lechner veronderstelt.
Noten
[1] Dit artikel handelt uitsluitend over mannenvoetbal; het recent steeds meer omarmde vrouwenvoetbal werpt interessante vragen op die vanwege de eigen status van dat type nationaal voetbal afzonderlijk onderzoek behoeven.
[2] Stuart Hall (1995: 619) stelt dat het verzet tegen globalisering in het algemeen zorgt voor de versterking van traditionele identiteiten: ‘National and other “local” or particularistic identities are being strengthened by the resistance to globalization.’
[3] Naar het totale voetbal wordt ook wel verwezen met ‘de Hollandse School’ – een aanduiding die gelieerd is aan een andere nationale trots: de zeventiende-eeuwse Hollandse School, met schilders als Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer en Frans Hals.
Dit is het eerste deel van een tweeluik over herinneringen aan het EK van 1988 en (anti-nationalistisch) voetbalnationalisme. In het tweede deel, ‘Wollt Ihr den totalen Fußball?’, bespreekt Niels Mulder de ironische omgang met voetbalnationalisme in voetbalpoëzie.
Literatuur
- Algemeen Dagblad, ‘Iedereen houdt in 1988 opeens van de Generaal’, 22 juni 2013, p. 8.
- Algemeen Dagblad, ‘Grachtentocht Oranje zorgde voor een ommezwaai’, 26 juni 2013, p. 6.
- Anderson, B. Imagined communities. Reflections of the origin and spread of nationalism. Londen: Verso, 1983.
- Blain, N., Boyle, R. & O’Donnell, H. Sport and national identity in the European media. Leicester: Leicester University Press, 1993.
- De Volkskrant, ‘In alle opzichten was het wraak’, 21 juni 2013, p. 30.
- De Volkskrant, ‘Een wedstrijd die de tijd veranderde’, 22 juni 2013, p. 39.
- De Volkskrant, ‘We zullen het EK nooit, nee nooit vergeten’, 24 juni 2013
- Dunk, H.W. von der. ‘Oranjegekte’. Historisch Nieuwsblad 6/2000.
- Giulianotti, R. Football: A Sociology of the Global Game. Cambridge: Polity Press, 1999.
- Hall, S. ‘The Question of Cultural Identity’. In: S. Hall, D. Held, D. Hubert & K. Thompson (red.), Modernity. An Introduction to Modern Societies. Hoboken, NJ: Blackwell, 1995.
- Kešić, J. & Duyvendak, J.W. ‘Anti-nationalist nationalism: The paradox of Dutch national identity’. In: Nations and Nationalism, 22, (2016), p. 581-597.
- Kok, A. 1974: Wij waren de besten. Amsterdam: Thomas Rap, 2004.
- Kok, A. ‘München: het Olympiastadion. De wereldkampioenschappen in 1974.’ In: W. van den Doel (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw. Amsterdam: Bert Bakker, 2005, p. 398-409.
- Lechner, F.J. ‘Imagined communities in the global game: soccer and the development of Dutch national identity.’ In: Global networks, 7, (2007) p. 193-229.
- Maguire, J. Global Sport. Identities, Societies, Civilizations. Cambridge: Polity Press, 1999.
- Noordhollands Dagblad, ‘De vergeten zege van Jan Lammers’, 21 juni 2013.
- VPRO, ‘Oranje 1974’, tv-uitzending Andere Tijden, 20 april 2004.
Afbeeldingen
‘EK voetbal in West Duitsland; Nederland tegen Ierland 1 Van Basten, Rijkaard, R. Koeman, E. Koeman, Gullit en Van Breukelen’ (detail), 18 juni 1988, Nationaal Archief via Wikimedia.
‘EK voetbal in West Duitsland; Engeland tegen Nederland 1-3; Marco van Basten juicht nadat hij de 2e keer gescoord heeft’ (detail), 14 juni 1988, Rob Bogaerts/Anefo via Nationaal Archief.
‘Feestvreugde op het Leidseplein na behalen Europees kampioenschap Nederlands elftal in Munchen’ (detail), 25 juni 1988, Rob C. Croes/Anefo via Nationaal Archief.
Niels Mulder volgt de Master Letterkunde aan de Radboud Universiteit en is redacteur van Vooys.